Fotopersbureau Het Zuiden, 21 augustus 1933
In 1516 wordt het pand omschreven als 'huis, erf, ledige plaats, stal en achterhuis, achterwaarts zich uitstrekkende tot aan de straat achter de Minderbroeders', waarmee de Snellestraat bedoeld is. Een jaar eerder was er onenigheid over de uit het lood gezakte stal. Op het diepe achtererf was plaats genoeg voor dergelijke bouwwerken. Bij de cijnsheffing in 1520 moet er voor een breedte van 15 voet (= 4,30 m) betaald worden. Deze breedte komt ruwweg overeen met de breedte van de thans verdwenen kelder. Het pand is in die tijd in handen van de bezitter van het rechter buurpand. Gezien de afzonderlijke heffing voor de haarden, waren beide panden niet samengevoegd. De snijder Andries Henricx moet als huurder van de logementhouder Peter van Uuytwyck betalen voor één schouw. Mogelijk was een deel van het pand als herberg in gebruik. Nadat het in 1563, samen met het buurpand in andere handen was overgegaan, werd het verhuurd aan de zadelmaker Roeland Goellen. Bij het bombardement van 1601 hebben beide panden aanzienlijke schade opgelopen aan het beschoten dak, twee schoorstenen en een raam met glas. Uit de voornoemde 17de- en 18de-eeuwse afbeeldingen is bekend dat het pand een brede houten gevel bezat met twee uitkragingen. De hoge pui bezat een luifel waarboven een strook met vensters die op een insteek duiden. De deur zat aan de rechterzijde. Aan weerszijden ervan bevond zich een pothuis of een kelderingang. Op de verdieping zijn over de gehele breedte vensters aanwezig. In de top zit een luik met daarboven een hijsbalk. De gevel staat gezien de grote breedte ook voor het linker buurpand nummer 9. Aangezien het pand in de tweede helft van de 18de eeuw samen met het buurpand geheel vernieuwd is, weten we verder weinig over de smalle voorganger. Gezien de aanwezigheid van een dwarsmuur in de kelder was het pand ingedeeld in een voorhuis en een vast achterhuis, dat eveneens onderkelderd was. De kelders waren vanaf de straat en het achtererf toegankelijk. | 306 |
Dit pand is gedurende meerdere eeuwen één geheel geweest met het rechter buurhuis nummer 7. Beide panden hadden dezelfde naam, waren van één bezitter en hadden deels dezelfde functie als herberg. In de 16de-eeuwse cijnsboeken staan nog twee afzonderlijke panden aangegeven, maar ze vormen wel één bezit. Het perceel van nummer 9 wordt bepaald op 19½ voet (= 5,59 m), hetgeen overeenkomt met de breedte van de nu niet meer aanwezige linker kelder. Bij de haardentelling in 1553 worden er in de 'uytspanninge' maar liefst zeven schouwen en een stoof geteld. Waar deze stookplaatsen zich bevonden, is niet meer na te gaan aangezien het pand in de tweede helft van de 18de eeuw geheel vernieuwd is bij de samenvoeging met het rechter buurpand. Op het achtererf, dat vanuit de Snellestraat toegankelijk was, stond een achterhuis dat bij de herberg in gebruik zal zijn geweest. Hierin kunnen zich ook stookplaatsen bevonden hebben. Onder het gehele pand bevond zich een kelder, die door een dwarsmuur in tweeën was verdeeld. Hij was vanaf de straat toegankelijk en stond in verbinding met de kelder van nummer 7. Van het pand zijn ons enige gegevens bekend uit voornoemde 17de- en 18de-eeuwse schilderijen en tekeningen. Hierop staat een brede houten gevel afgebeeld. Waarschijnlijk is het een gemeenschappelijke gevel voor Schapenmarkt 7 en 9. Er was echter maar een voordeur aanwezig. De gevel is bij nummer 7 beschreven. | 307 |
Kreijmborg & Co13. "In 't gulden Hooft"; later, anno 1728, "De (groote) Samson". In 1560 voorname herberg.Zie Voorwoord, bladzijde 5 en 6. | 22 |
Nos 9 en 7 Dit huis zal in het laatst der 15e eeuw het eigendom zijn geweest van de familie van den Eynde, zooals blijkt uit de navolgende transporten, door leden van dat geslacht gedaan:
1503. Reinier Henrickszn van den Eynde verkoopt 1/4 in het Gulden Hoofd aan zijne zuster Elisabeth wed. van Arnold de Heusch (die Hoessche) (Reg. n° 98 f. 3);
1504. Genoemde weduwe verkoopt 2/4 in dat huis,
| 496 |
- dat alstoen gezegd werd te staan in de Zadelersstraat tusschen het huis van Henrick Goijartszn Zweertveger ex uno en dat van Margriet wed. Jan van Dommelen en hare kinderen ex alio, - aan Mathijs, zoon van Michiel Henrickszn, als man van hare zuster Mechteld van den Eynde (Reg. n° 98 f. 82); 1512. Jan de oude en Jan de jonge, zonen van Nicolaas Alewyns en Elisabeth, dochter van Engbert Lyppeerts, verkoopen hunne aandeelen in dit huis, dat toen gezegd werd te zijn: huis, erf, stal en achterhuis, staande tusschen het huis van Joost, den zeepzieder van Heyst, ex uno en dat van mr. Henrick de Bye en Jordanus Claeszn ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan het Spoorstraetken, aan Tozannes genaamd Heyliger Cruyshart Peterszn, als man van hunne zuster Dymphna.
Antonius, zoon van dezelfden (Nicolaas en Elisabeth n.l.), doet hetzelfde met zijn aandeel aan Mathijs, zoon van Michiel Henrickszn (Reg. n° 108 f. 493);
Tozannes genaamd Heyliger Cruyshart als man van Dymphna 1) verkoopt haar aandeel in dit huis aan genoemden Mathijs, zoon van Michiel Henrickszn (Reg. n° 108 f. 494);
Gerard en Antonius, zonen van Nicolaas Alewyns en Elisabeth Lyppeerts, verkoopen hunne aandeelen in dit huis aan meergenoemden Mathijs;
1516. Reinier Henrickszn van den Eynde; zijne zuster Elisabeth van den Eynde wed. van Arnold de Heusch, en Gerard, zoon van Jan Roelof szn, als man van Elisabeth, dochter van Nicolaas Alewyns en Elisabeth Lyppeerts, verkoopen hunne aandeelen in dit huis aan Heylwich en Catharina, dochters van Arnold de Heusch en Elisabeth van den Eynde voornoemd (Reg. n° 111 f. 514);
Jan en Margaretha, kinderen van genoemden Michiel Henrickszn, verkoopen hun aandeel in dit huis, door hen ge-
| 497 |
erfd van hunnen meergenoemden broeder Mathijs, aangezegde dochters van Arnold de Heusch en Elisabeth van den Eynde. Deze dochters, die alzoo ten slotte voor het geheel eigenaressen waren geworden van het Gulden Hoofd, verkochten het 20 Augustus 1516 (Reg. n° 111 f. 182), - als wanneer het gezegd werd te zijn: huis, erf, ledige plaats, stal en achterhuis, staande tusschen het huis van Joost, den zeepzieder van Heyst, ex uno en dat van Arnd Keymp Gerardszn ex alio en over de Dieze, tegenover het Klein Begijnhof, achterwaarts zich uitstrekkende tot aan de straat achter de Minderbroeders, - aan Nicolaas Palm, zoon van Jan Palm van Ubach en Hadewich, dochter van Willem van Engelen. Het was toen reeds een logement of hotel.
Laatstgenoemde kooper huwde 1° Elisabeth Strick Arndsdr, van wie hij had Arnd, Willem en Jan; 2°. Engela N., die hem schonk Nicolaas en Elisabeth Palm. Toen laatstgenoemde vrouw weduwe van hem was geworden deed zij 13 April 1537 (Reg. n° 151 f. 193) afstand van den tocht van 2/5 in dit huis, dien zij als langstlevende had, ten behoeve van Henrick Loeff Junior, Petrus Collart Hermanszn en Jan van Diechden, sartor, als voogden over hare onmondige kinderen Nicolaas en Elisabeth, waarna die voogden, ook als voogden over genoemde onmondigen: Arnd, Willem en Jan Palm, het Gulden Hoofd verkochten aan Petrus van Uuytwyck Petruszn. Van dezen werd dat huis, dat toen nog steeds logement of hotel was, geërfd door diens na te noemen kinderen, van wie Anna, de huisvrouw van Dirck, zoon van Jan Roelofszn, afstand deed van haar aandeel daarin ten behoeve van hare navolgende broeders en zusters: Henrick; Catharina, huisvrouw van Antonius, zoon van Gerard Goijartszn; Yda, huisvrouw van Gerard van Zon Petruszoon; Jan; Elisabeth; Maria; Magdalena en Martha van Uuytwijck; dezen verkochten daarop 24 Maart 1554 (Reg. n° 191 f. 524) het Gulden Hoofd aan Symon, den zoon van Daniel Daems. Nadat deze kooper was komen te overlijden verkocht diens weduwe, zijnde Maria, dochter van Godefridus Bartholomeuszn van
| 498 |
Heusden en nu echtgenoote van Everard, den zoon van Jan Everardzn genaamd Hoes, dat huis 12 Juni 1563 (Reg. n° 208 f. 398) aan voornoemden Dirck, zoon van Jan Roelofszn, wiens familienaam van Doren of van Doorn was; en nadat deze overleden was werd in 1610 (Reg. n° 657 f. 467) dit huis, - dat alstoen gezegd werd te zijn: een schoon huis met achterhuis en stalling, genaamd het Gulden Hoofd, zijnde eene herberg, staande aan de Markt tusschen het huis de Blauwe hond, toebehoorende aan Adriaan de Post, eenerzijds en het huis de Drie (witte) rozen, toebehoorende aan Jan Janszn van de Gevel c.s. 2), anderzijds en wegende met eene poort uit in de straat, genaamd Achter den Brueren, toebedeeld aan zijnen zoon Peter van Doren. Diens erfgenamen zijnde: a. de kapitein Hans Otto van Westrum als gehuwd met Anna, dochter van wijlen Huybert Jacobzsn van Weert en Oda van Doren, dochter van Peter voornoemd, voor 1/6; b. de voogden over Gerard en Peter, onmondige zonen van wijlen Gerard Dierckszn van Meurs en Angela, dochter van Peter voornoemd, voor 1/3; en c Goijard Scheffers als curator over Jacob en Cathalijn, onmondige kinderen van wijlen Aert Jacobszn en ...mia, dochter van denzelfden Peter, verkochten 27 November 1641 (Reg. n° 385 f. 264) 5/6 in het Gulden Hoofd, dat toen in huur bezeten werd door Jan Anthoniszn de Ruyt en Reinier Arnouts en waarvan het overig 1/6 alstoen toebehoorde aan de kinderen van Theodora, de dochter van Huybert van Weert en Oda voornoemd, aan Pierre Amelie dict de Lorié en zijne vrouw Maria Marcadel 3); het verkochte werd echter 18 November 1642 vernaderd door Johan van Vollenhoven Janszn als man van Petronella, dochter van Cornelis Peters en Anneken, de dochter van voorzegden Henrick van Uuytwyck. | 499 |
Johan van Vollenhoven voornoemd verkocht 11 Januari 1647 het 5/6 in het Gulden Hoofd aan voormelden Jan Anthoniszn de Ruyt, waarna Pieter van der Meyden aan dezen verkocht het overig 1/6 daarin, dat hij bij gerechtelijke uitwinning gekocht had (Reg n° 393 f. 198 en 199).
Den 15 October 1653 (Reg. n° 434 f. 6) werd dit huis gerechtelijk uitgewonnen door Jacob Laureynszn van Empel en toen werd het gekocht door Nicolaas de Lobell, raad van den Bosch en koopman aldaar; van dezen werd het geërfd door zijnen zoon Robbert de Lobell, medicinae doctor en raad van den Bosch, die de laatste Lobell was, die dat huis bezat, zoodat wel wat overdreven is de bewering van mr. A.J. de Vlieger in de Wapenheraut 1909 p. 61, dat het was het oude familiehuis der de Lobell's.
De executeur van het testament van laatstgenoemden de Lobell verkocht 23 Augustus 1706 (Reg. n° 485 f. 102) dat huis, hetwelk toen gezegd werd te zijn een huis met erf, tuin en pakhuis, komende met eene groote poort uit in de Snelstraat en staande tusschen de huizen de Drie (witte) Rozen en de Blauwe hond, aan Balthazar van Heeswijk, koopman te den Bosch. De curator over den boedel van laatstgenoemde verkocht voorbedoeld huis, dat toen genaamd werd de Samson 4), 2 Maart 1711 (Reg. n° 529 f. 41) weder aan den reeds meermalen genoemden Herman Cremers. Deze verkocht het 5 December 1720 (Reg. n° 539 f. 331), als wanneer hij secretaris van Rosmalen en Nuland en weduwnaar van Anna Maria van Proven was, aan Johan Hubert, koopman in wijnen te den Bosch. Diens weduwe Johanna Cremers verkocht het 27 April 1724 (Reg. n° 541 f. 193) op hare beurt aan Dominicus van den Hoven, woonachtig te den Bosch; van dezen werd het geërfd door Elisabeth van den Hoven, echtgenoote van Jacobus van Nouhuys, van wie het weder erfden hunne kinderen, welke in 1780 waren Antonia
| 500 |
Bernardina van Nouhuys, weduwe van Cornelis de Bruyn, woonachtig te Antwerpen; Maria Anna van Nouhuys, echtgenoote van Theodorus van Berckel, toen graveur-generaal van H. Maj. Munten in de Oostenrijksche Nederlanden; Anna Catharina van Nouhuys, echtgenoote van Johannes Sartorius, woonachtig te den Bosch; Elisabeth van Nouhuys, echtgenoote van Petrus Josephus Appelboom, ook woonachtig te den Bosch; Adriana Magtilda van Nouhuys, echtgenoote van Jan Anthony Koppers, woonachtig te Amsterdam en Antonius Henricus van Nouhuys, woonachtig te Leiden; dezen verkochten 21 Juni van laatstgezegd jaar (Reg. n° 593 f. 244 vso) dat huis aan Petrus Josephus Appelboom voornoemd. Thans behoort het toe aan de firma Kreymborg en Co. | 501 |
Noten | |
1. | Hunne dochter Geertruid huwde met Jan van de Poll. Jan Janszn van de Gevel Sr. had in 1605 dit huis gekocht van de kinderen van Aert Henricxzoon van Werden. Van zijne vrouw Lucretia van Orthen genaamd de Pottere, had hij eenen zoon Jan Janszn van de Gevel Jr., wiens kinderen waren Michiei, Maria, huisvrouw van Antony Spruyt en Isabella van de Gevel. |
2. | Men zie over hen Deel II p. 179. |
3. | Opmerkelijk is het, dat het huis, hetwelk daar schuins tegenover staat, aanvankelijk de Samson heette en na 1711 de Vergulden kop genaamd werd. |
1865 | W. van Dijk (koopm. in lakens en mr. kleederm.) |
1875 | P.F.C. van Dijk (koopman in lakens) |
1908 | Kreijmborg & Co. (confectionneurs) - G.H.F. Kreijmborg (koopman) |
1910 | G.H.F. Kreijmborg (koopman) |
1928 | P.J.J. Vos |
1943 | N.V. A. Kreijmborg en Co. |
1865 | H.E. de Bergh (assuradeur) |
1875 | wed. J.F. van Boekel van Rumphf (partikulier) |
1881 | mr. M.A. van den Acker (raadsheer in het Gerechtshof) - P.F.C. van Dijk (koopman in lakens) |
1910 | Kreijmborg & Co. (confectionneurs) |
1928 | Kreijmborg en Co. - P.J.J. Vos |
1943 | N.V. A. Kreijmborg en Co. |
1943 | P.J.J. Vos (bedrijfsleider heerenkl. firma Kreijmborg) |